Voorkomen
Een vrij algemene soort die vooral wordt gezien op de zandgronden in het binnenland en in de duinen.
Kan worden verward met de zakjes van N. duplicella. Mede daarom is de precieze verspreiding mogelijk maar gebrekkig bekend.
Herkenning
De soort kent in Nederland de gevleugelde mannelijke vorm en de vleugelloze vrouwelijke vorm. Parthenogenese adulten komen eveneens zelden voor. De vlinders zijn te vinden in maart en april, soms met kleine uitlopers in mei. De mannetjes hebben donkere vleugels met lichtere grijze vlekken.
Levenswijze 'biologie'
De rupsen leven vanaf juni tot na de overwintering als volgroeide rups, tot in het volgende jaar, maart. De kop is zwart, lichaam donkergrijs en nekschilden zwart. De zak is contrastrijker dan die van Narycia duplicella, die vaak een egalere kleur kent (blauwgroenig). Het rups is ca. 1,5 - 2,5 mm groot, de zak 5-7 mm De rupsen leven op verschillende mossen, algen en plantenresten. De verpopping vindt plaats in de zak in maart of april. De adulten komen in de vroege ochtend uit. Eiafzetting vindt plaats in de zak (Hättenschwiler, 1985a).
Etymologie
De larvale zak wordt meestal groen, met algen, bekleed.
Waardplanten of voedsel Voor referenties, zie linkermenu "Bronnen"
Algen, mossen en plantendelen/plantenresten.
Links
Bekijk deze soort op Lepiforum.
|