Voorkomen
Een algemene soort die verspreid over het land kan worden waargenomen.
Cameraria ohridella is zeer algemeen, plaagvormend. De soort heeft zich tussen 1985 en 2010 explosief verspreid over heel Europa. Oorspronkelijk werd gedacht dat de oorsprong in Azië lag, maar met DNA onderzoek is aangetoond dat het oorspronkelijke gebied van C. ohridella de balkan was. Waarschijnlijk door toename van menselijke activiteit en aanleg van infrastructuur heeft de soort deze geïsoleerde valleien, waar ook de oorsprong van de paardekastanje ligt, kunnen verlaten. In 1999 werd de soort het eerst in Nederland gemeld, anno 2012 zijn paardekastanjes zonder de paardekastanjemineermot een zeldzaamheid. De adulten vliegen in (minstens) twee generaties, de eerste laat in de lente en de tweede vroeg in de herfst. De rupsen zijn van eind mei tot in oktober te vinden.
Herkenning
Adulten hebben oranje voorvleugels met gehaakte wit-zwarte banden. Lijkt op een aantal Phyllonorycter soorten, maar de volgorde van van het wit-zwart is uniek (wit aan de basis-zijde van de vleugel, zwart aan de zijde van het uiteinde).
Levenswijze 'biologie'
Een van de weinige paardekastanjemineerders, met een duidelijk herkenbare blaasmijn met een donkere plek met frass in het midden. De rupsen verpoppen in de mijn.
Etymologie
Al een tijd bekend onder deze naam, het is de enige opvallende mineerder op paardenkastanje.
Waardplanten of voedsel Voor referenties, zie linkermenu "Bronnen"
Witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum) maar wordt ook wel sporadisch aangetroffen op naburige andere planten van de witte paardenkastanje, bijvoorbeeld op gewone Esdoorn (Acer pseudoplatanus). Ook éénmalig op de Britse Eilanden gevonden op rode paardenkastanje (Aesculus carnea) (Edmunds & Manning, 2009a).
Links
Bekijk deze soort op Lepiforum.
|