Voorkomen
Zeer zeldzame soort die alleen bekend is uit het meest oostelijke gedeelte van het land, nog niet westelijker dan Nijmegen.
Herkenning
De adulten zijn nauwverwant aan- en lastig te onderscheiden van E. atrifrontella. Beide soorten hebben donkerbruine voorvleugels met richting het uiteinde aan de achterzijde een kleine lichtbeige vlek. Trifurcula cryptella en Ectoedemia septembrella hebben dit ook, maar E. longicaudella en E. atrifrontella zijn bijna twee maal zo groot met een spanwijdte van 6,5 - 9 mm. E. atrifrontella heeft meestal een beige thorax, E. longicaudella een donkerbruine. Bij twijfelgevallen moeten de achtervleugels bekeken worden, of het genitaal.
Levenswijze 'biologie'
De rupsen zijn bastmineerders, wat het vinden van de mijnen een uitdaging maakt. De mijnen zijn wel van buitenaf aan de stam te herkennen doordat de mijn de bast op doet bollen. De biologie van de rupsen is nog slecht bekend. Overigens zijn de rupsen van E. atrifrontella ook bastmineerders, waardoor de mijnen niet diagnostisch zijn.
Etymologie
De rups leeft in de bast (= schors) van eikenstammen. De naam is gebaseerd op de levenswijze van de rups, zij mineert (=mineermot). De vlinders zijn bruinachtig.
Waardplanten of voedsel Voor referenties, zie linkermenu "Bronnen"
Alleen zomereik (Q. robur) is bevestigd, maar waarschijnlijk ook andere soorten eik.
Links
Bekijk deze soort op Lepiforum.
|