Voorkomen
Een algemene soort in heel Nederland, en vooral te verwachten in jonge naaldbossen en om die reden wat gewoner op de zandgronden. Nooit in grote aantallen aanwezig. Vroeger zeldzamer.
Herkenning
Van mei tot september. De voorvleugels zijn tamelijk breed, met een matig schuin lopende iets convexe achterrand; de omslag zeer klein, subbasaal. Witachtig grijs, fijn bestoven met donkerder grijs, in het midden van de vleugel plaatselijk gewolkt met licht kaneelbruin. De tekening mat zwart, onvolledig, en verbonden door grof en onregelmatig zwart netwerk. De bovenste helft van het wortelveld bij het mannetje aangegeven door een krom zwart lijntje en in het midden een stip. De middenband bestaat uit een bijna vierkante vlek op de voorrand en een onduidelijke, bijna driehoekige onderste bandhelft, met een afgeronde top, een zwart gewolkte voorrand en een onduidelijke achterrand. De voorrandsvlek is kleiner bijna rechthoekig. Mannetjes als wijfjes, doch het wortelveld en de onderste helft van de middenband nog minder duidelijk. Achtervleugels zijn zwartgrijs (Bentinck & Diakonoff, 1968a).
Levenswijze 'biologie'
Rups in mei en juni gevonden op vooral sparren (Razowski, 2002a). De rups is grasgroen evenals de wratten (pinacula), de kop is bruin en het nekschild vuilgroen, van achter donker, voor witgezoomd. De voorpoten zijn zwart. Eerst op de oudere naalden, later op de jongere in een spinsel, waarin zij verpopt (Bentinck & Diakonoff, 1968a).
Etymologie
De scherpe tekening doet denken aan tal van splinters en de tekening is 'versplinterd'. Bladroller is afgeleid van de familienaam bladrollers.
Waardplanten of voedsel Voor referenties, zie linkermenu "Bronnen"
Spar (Abies) en fijnspar (Picea abies) (Razowski, 2002a).
Links
Bekijk deze soort op Lepiforum.
|
|
Bekijk eerdere periodes...
|