HERKENBAARHEID
 
 
WETENSWAARDIGHEDEN
 
Nationale status
inheems
Landelijk voorkomen
zeldzaam
Concept Rode lijst
Onbepaald
 
WANNEER VLIEGT DE VLINDER?

TOE- OF AFNAME (TREND)
 
Stabiel.
 
FOTO AANBIEDEN
 
Hoe kan ik bijdragen?
 
AUTEUR(S)
 
Muus, T.S.T. | Bronnen
 
LAATSTE AANPASSING
 
March 3, 2010, 11:01 pm
Familie: Gelechiidae, palpmotten (subfamilie Gelechiinae)
 
 
driedistelpalpmot
Metzneria aestivella  (Zeller, 1839)
 
 
 

Voorkomen

Een behoorlijk zeldzame soort die vooral in de duinen van Zeeland en Zuid- en Noord-Holland kan worden aangetroffen op (wat vochtige) plekken met driedistel. De vlinder wordt weinig gezien, maar waarschijnlijk is de soort algemener als er gericht gezocht zou worden naar de rupsen. In Kuchlein & Donner (1993a) worden ook vindlocaties vermeld in Utrecht en het zuiden van Zuid-Limburg, het is mogelijk dat exemplaren zijn verward met M. lappella.

Volgens Elsner et al. (1999a) komt de soort over heel Europa voor op droge en zonnige kruidenrijke plekken met een lage begroeiing.

Herkenning

De vlinder is snel te verwarren met de andere soorten uit het genus Metzneria. De soort aestivella is van de andere soorten te onderscheiden door de nagenoeg afwezige zwarte stigmavlek (meestal niet zichtbaar). Of dit altijd opgaat is de vraag aangezien de vlinders kunnen variëren in tekening. De vlinders kunnen overdag opgejaagd worden uit de vegetatie. In de schemering kunnen ze gesleept worden uit de vegetatie; komt ook redelijk goed op licht.

Levenswijze 'biologie'

De rupsen zijn in de winter en in het voorjaar te vinden in de oude bloemen van driedistel (Carlina vulgaris). De soort lijkt in ons land vooral gebonden aan deze plant. Door de bloemen uit te pluizen zijn de rupsen te snel te vinden in de door hun gemaakte vraatgangen. In volgroeid stadium zijn de rupsen circa 8-9 mm lang, en erg kenmerkend is de bolle vorm en de crèmegele kleur. Kleur van de kop kan variëren tussen donkerbruin en roodbruin, het nekschild is vaag aanwezig.

In maart zijn de rupsen volgroeid, pas tegen circa half mei verpoppen de rupsen meestal buiten de bloemenzaden. De rupsen verpoppen in de meeste gevallen in de oude bloemhoofden zelf, maar tijdens kweek is ook een enkele keer waargenomen dat rupsen zichzelf naar buiten werkten en zich op de grond lieten vallen, waarnaar ze zich inspinnen in de strooisellaag, wat mogelijk te wijten is aan droogte waardoor rupsen vlak voor de verpopping in de nabije omgeving op zoek gaan naar vocht.
Aan de bovenzijde van de pop is opmerkelijk hoe duidelijk de vleugels tot het anale segment doorlopen en daarmee een heel egaal uiterlijk lijkt te hebben, terwijl de segmenten aan de rugzijde juist heel sterk opvallen door de zwarte markering tussen de segmenten. Na dit popstadium vliegen de vlinders in de maanden juni en juli.

Etymologie

De term 'palpmot' verwijst naar de gekromde palpen; in het Duits palpenmotten.

Waardplanten of voedsel Voor referenties, zie linkermenu "Bronnen"

De meeste rupsenvondsten in Nederland zijn gedaan van driedistel (Carlina vulgaris) (Muus, vondst), ook wordt Pyrethrum corymbosum en Carlina acaulis als waardplant gegeven (Elsner et al., 1999a).

Links

Bekijk deze soort op Lepiforum.

 
VERSPREIDING

Bekijk eerdere periodes...

De soort kan worden verward met:


Metzneria metzneriella
knoopkruidpalpmot

Metzneria lappella
klispalpmot


 
 
  © All content copyright www.microlepidoptera.nl and allied photographers.