Voorkomen

Een algemene soort die op alle grote heideterrein van ons land te vinden moet zijn. Tot aan de jaren 1980 was S. ericivorella uitsluitend nog bekend uit Zuid-Limburg en Noord-Brabant, daarna werd zij steeds noordelijker gevonden. Het is onduidelijk of het hier gaat om uitbreiding of een waarnemerseffect. Sinds 1984 is zij ook bekend uit de duinen van Noord-Holland (Zwanenwater) (Huisman , 1986a), het is dus goed mogelijk dat zij ook elders op heideterreinen in het kustgebied wordt gevonden.

Herkenning

De soort vliegt van eind mei tot half augustus, waarschijnlijk in een gespreide generatie. De vlinders zijn door hun volledig zwartgrijze tot koolzwarte uiterlijk goed herkenbaar, vooral als zij bij heide worden gevonden. Op de zuidelijke heideterreinen is nog een tweede soort te verwachten, S. ericetella maar deze soort is met een spanwijdte van ca. 15 mm veel groter en de voorvleugels zijn meer goudachtig in plaats van zwart. Komt slecht op licht, maar kan gemakkelijk worden geklopt uit heideplanten.

Levenswijze 'biologie'

De rups leeft april en mei, naar Ragonot (1881; in Bengtsson, 1984a) in de bloemen van dopheide De aanwezigheid van de rupsen wordt duidelijk wanneer bloemen wegkwijnen. Het is onbekend of er ook spinsels bij aangevreten bloemen worden ontwikkeld. De kop en het nekschild is zwart, het lichaam is roodachtig bruin (Spuler, 1910; in Bengtsson, 1984a).

Etymologie

Dikkopmot verwijst naar de nogal forse thorax, die in rusthouding duidelijk opvalt als verdikkend geheel.

Rode dopheide (Erica cinerea) en gewone dopheide (E. tetralix) (Bengtsson, 1984a).

Links

Bekijk deze soort op Lepiforum.