Voorkomen
Een lokale soort van de hogere zandgronden. Ze kan plaatselijk in aantal voorkomen daar waar de voedselplant groeit op ruderale terreinen, heidevelden en andere droge plaatsen. De waarneming die gedaan is in Zeeland behoeft nog controle.
Herkenning
De vlinders vliegen in twee generaties. De eerste van juli tot augustus en de tweede van september tot, na de overwintering, mei. De soort gelijkt zeer veel op M. subbistrigella, maar heeft een grotere spanwijdte. De voorvleugel heeft donkere langslijnen of wortelstrepen in het midden en aan de voorrand bij de vleugelpunt bevinden zich tussen de dwarslijn en de vleugelpunt een aantal witte strepen.
Levenswijze 'biologie'
De larve is helderrood, tussen de segmenten bleker. Kop, het gedeelde nekschild en het anaalschild bruin. De larve van de eerste generatie leeft van mei tot juni in de stengel, soms met meerdere tegelijk. Dit veroorzaakt een gal die de groei van de plant niet beïnvloed. De larve verlaat de gal voor verpopping door een geknaagde opening. De larve van de tweede generatie leeft van juli tot augustus in de zaaddoos. De zaaddoos vertoont hiervan geen uiterlijke tekenen, het is alleen te constateren als de larve de opening voor de verpopping heeft gemaakt. Verpopping in juli en weer in augustus tot september in een witte cocon aan de grond.
Etymologie
Geen nadere verklaring vereist.
Waardplanten of voedsel Voor referenties, zie linkermenu "Bronnen"
Wilgenroosje (Chamerion angustifolium syn. Epilobium angustifolium) (Koster, 2002a).
Links
Bekijk deze soort op Lepiforum.
|