Voorkomen
Zeer zeldzaam. Tot nu toe alleen bekend uit Limburg. Biotoop kan gekarakteriseerd worden als schaduwrijke bosranden.
Herkenning
De adult vliegt slechts in een generatie, van eind mei tot begin juli (Traugott-Olsen & Schmidt-Nielsen, 1977a).
Levenswijze 'biologie'
De larve mineert vanaf de bladtop naar beneden, meestal tot aan het einde van het blad bij de bladsteel. De mijn loopt door het middenrif van het blad en is aan weerskanten onregelmatig tot ribbelig van vorm. De mijn is gemakkelijk te vinden daar de vraatsporen duidelijk zichtbaar zijn en onmiskenbaar. De larve is bruin en wordt grijzig van kleur tijdens de overwintering. Soms meerdere larven per blad. De larve overwintert volgroeid in de mijn, in een tunnelachtig spinsel in de mijn, waarin zich ook uitwerpselen bevinden. Meestal bevindt zich dit vlakbij de bladsteel (obs. S.C. Corver; Traugott-Olsen & Schmidt-Nielsen, 1977a). De larve verlaat na overwintering de mijn, en verpopt op een stengel of blad in een gordelpop (Traugott-Olsen & Schmidt-Nielsen, 1977a).
Etymologie
Geen nadere uitleg vereist, maar wel één notitie. Deze naam kan in de toekomst twijfelachtig worden, daar pijpestrootje wel eens niet de juiste voedselplant kan zijn.
Waardplanten of voedsel Voor referenties, zie linkermenu "Bronnen"
Boskortsteel (Brachypodium sylvaticum), kropaar (Dactylis glomerata), knikkend parelgras (Melica nutans) (Traugott-Olsen & Schmidt-Nielsen, 1977a; Steuer, 1973a). Parenti & Varalda (1994a) noemen ook gevinde kortsteel (Brachypodium pinnatum). Boskortsteel is veruit de belangrijkste waardplant (Steuer, 1973a).
Links
Bekijk deze soort op Lepiforum.
|