Voorkomen
Een vrij algemene soort die gebonden is aan de zandgronden in het binnenland en in de duinen.
Een min of meer algemene soort in heel Nederland met een voorkeur voor de duinen en de zandgronden in het binnenland. De soort heeft een voorkeur voor ruige graslandschappen.
Herkenning
De adult heeft een witte kop, thorax en sprieten, evenals egaal witte voorvleugels en franje. De ondervleugels zijn iets meer beige/gelig van kleur. De soort is door zn geheel witte uiterlijk vrij karakteristiek en kan hierdoor ook nauwelijks met een andere soort worden verward. De soort lijkt door zijn witte uiterlijk enigzins op enkele leden van de Opostegidae, waaronder Opostega salaciella echter deze bezitten witte oogkleppen. De soort vliegt ongeveer vanaf eind april tot begin juni in een generatie. De soort vliegt voornamelijk vanaf de schemering en komt goed op licht. Overdag wordt de soort nogal eens rustend op gras waargenomen.
Levenswijze 'biologie'
De soort mineert diverse grassoorten. De larve maakt in de herfst een dunne mijn en overwintert hierin. Na de overwintering begint de larve aan een nieuwe mijn op een nieuw blad en maakt een nieuwe zeer transparante mijn beginnend vanaf de bladpunt naar beneden, welke volledig de breedte van het blad innneemt. De uitwerpselen wordt verzameld bovenin de mijn. De larve heeft een licht-beige tot groen-grijzige kleur en een lichtere lengtestreep. De kop en monddelen zijn roodbruin. De prothorax heeft donkerbruin gekleurde plaatjes. De larve verpopt buiten de mijn, ongeveer rond eind april en maakt een gordelpop, vastgesponnen op stengels of bladeren. De pop is licht gelig van kleur met wat oker tot lichtbruin gekleurde dorso laterale strepen.
Etymologie
Geen nadere uitleg vereist.
Waardplanten of voedsel Voor referenties, zie linkermenu "Bronnen"
Niet opgegeven.
Links
Bekijk deze soort op Lepiforum.
|