Voorkomen
Zeldzaam. De soort is bekend van de kop van Overijssel en het zuiden van Limburg. Huisman & Koster (1994a) melden dat de soort in 1988 voor het eerst werd waargenomen in Overijssel (Losser en De Lutte) door Koster waar tientallen mijnen werden gevonden en een mannetje het jaar erop werd uitgekweekt. De soort was daarvoor alleen bekend uit Zuid Limburg. Langohr (1982a) meldt de soort als nieuw voor de fauna in het jaar 1979.
Herkenning
De adult vliegt in april. De vlinders zijn goed te herkennen aan de gele kopbeharing.
Levenswijze 'biologie'
De larve is wit met lichtbruine monddelen, kop en voorrand van protonum. De larve maakt een blaasmijn aan de bovenzijde van het blad. De mijn begint met een zeer brede gang in het midden van het blad, nabij de hoofdnerf en gaat daarna over in een blaasmijn. Net als bij de andere Eriocraniidae ligt het frass in lange dunne draden door de mijn. De mijnen kunnen gevonden worden in mei en juni (Heath, 1976c; Ellis, 2005a).
Etymologie
Purpermot, afkomstig van het Zweedse 'Purpurmalar', de vlinders hebben een purperachtig uiterlijk. De kop van de vlinder vertoont een lichtere, vaak gele kleur.
Waardplanten of voedsel Voor referenties, zie linkermenu "Bronnen"
Berk (Betula).
Links
Bekijk deze soort op Lepiforum.
|