|
|
|
|
|
|
|
|
Paracrania chrysolepidella, een nieuwe purpermot in Nederland
Gepubliceerd op 18 april 2017 door Tymo Muus |
|
Het vraatbeeld, of "mijn" van P. chrysolepidella (foto: Maarten Immerzeel) en de vlinder (foto: Magnus Inger)
Recentelijk zijn we een nieuwe soort rijker in Nederland: Paracrania chrysolepidella,
een soort uit de familie purpermotten (Eriocraniidae). De wetenschappelijke
naam duidt aan dat het om een vlindertje gaat met gouden schubben. Op 14 april
2017 werden de vraatsporen van de rupsen van deze soort gevonden in Valkenburg
door Maarten Immerzeel, Jan Borst en Dennis Maas. De soort was al bekend uit
België.
Prehistorisch, verborgen en schuw
In de regel zijn de purpermotten, de Eriocraniidae, échte
voorjaarsvlinders. Je komt ze vooral tegen in maart en april. De vlinders
hebben veel weg van vliegen waarbij de vleugels belegd zijn met glanzende
paarse, zilveren, gouden of purperen schubben. In tegenstelling tot diverse
andere vlinders hebben deze vlinders tasters en mini-kaken waarmee ze stuifmeel
tot zich nemen. Denk aan het stuifmeel van wilgenkatjes. Ondanks dat de
vlinders kleine beetjes voedsel tot zich nemen leven ze aanzienlijk kort,
namelijk enkele dagen.
Een aantal van deze soorten vliegen al zo vroeg in het jaar
dat ze nauwelijks worden waargenomen. Zelfs de liefhebber die regelmatig een
UV-bron aan heeft staan in het voorjaar, die zal de vlinders zelden op licht
vangen. Er is maar één soort die vaak zo talrijk kan zijn, dat hij vrij veel op
licht komt: de eikenpurpermot (Dyseriocrania subpurpurella). De andere
soorten komen we dan ook weinig tegen! Hooguit bij toeval dat er kleine
vlinders worden opgemerkt zodra de wind gaat liggen en de zon deze vlinders als
het ware tijdens hun vlucht doet glinsteren. Wie oog heeft voor deze
purpermotten die zal vaak na enig geduldig zoekwerk meerdere vlinders rustend
opmerken op hun voedselplant: eik of berk. De vuilwit gekleurde rups van P. chrysolepidella. Kenmerkend is het diepliggende zwarte halsschild (foto: Maarten Immerzeel)
Een nieuwe soort!
Tijdens een vegetatie-excursie op 17 april 2017 naar
Zuid-Limburg, te Valkenburg, werd door Maarten Immerzeel, Jan Borst en Dennis
Maas bij toeval een aantal afwijkingen opgemerkt aan de jonge bladeren van
haagbeuk. Dit terwijl de aandacht op dat moment helemaal niet lag bij de
vlinders, maar bij een toevallig ontdekte dassenburcht, en enkele
"outsiders" van de groep uit interesse de omliggende vegetatie
inspecteerde. Men wist onmiddellijk dat het hier ging om een vraatspoor van een
insect. Door middel van een bladmineerders-app bleek het te gaan om de
purpermot Paracrania chrysolepidella. In totaal werden drie van deze
vraatbeelden, bladmijnen genaamd, met rups en al verzameld en nader
gefotografeerd.
Willem Ellis, specialist op het gebied van deze bladmijnen,
schrijft euforisch dat de de mijnen overeenkomen met de kenmerken van P.
chrysolepidella, alsmede dat ook de rups overeenkomstige kenmerken vertoont
in het halsschild. Ook Tymo Muus schaarde zich achter de determinatie. Dit
betekent dat we een soort aan het bestaande lijstje van zes in Nederland
voorkomende purpermotten kunnen toevoegen.
Een
vermeende mijn van P. chrysolepidella in hand van Jan Borst (foto: Giel Bongers)
Wat weten we van deze soort?
Dat P. chrysolepidella pas nu in ons land is gevonden
is enigszins verwonderlijk. De soort is al voor langere tijd bekend uit alle
omringende landen, met uitzondering van het mediterraanse gebied en delen van
de Balkan. Er is dus het nodige bekend van deze vlinder. Wie zich echter
verdiept in de aanwezige informatie, dan blijkt dat de soort echter nauwelijks
wordt gevonden. Gericht zoeken naar de mijnen op haagbeuk of hazelaar loont in
ieder geval wel: in België is de soort echter nauwelijks een zeldzaamheid
gebleken.
Hoe zit het dan met de vlinders? De Limburgse vondsten leren
ons dat de mijnen al in april te vinden zijn. Op basis van de mate waarin de
rupsen volgroeid zijn, is te stellen dat deze al sinds begin april tegoed doen
op haagheuk. Dit is een belangrijk gegeven, want de Britse, Belgische en
Zweedse literatuur spreken over een rupsentijd vanaf half april of begin mei,
tot in juni. Logischerwijze moeten de eiafzettende vlinders dan ook al vroeg in
het jaar actief zijn, juist wanneer de meeste vlinderliefhebbers nog maar
nauwelijks ontwaakt zijn uit de winterslaap! Dit terwijl de literatuur spreekt
van vlinders in april en mei. Het is misschien nog niet zo onverstandig om
eerder in het jaar naar de vlinders te gaan zoeken: in maart.
Zelfs als u
eenmaal een vlinder denkt te hebben dan is het moeilijk om zeker te zijn van de
naamgeving. De soort is op uiterlijk niet te scheiden van de roze purpermot, Eriocrania
cicatricella. Bij beide soorten is er enig onderscheid te maken tussen de
wat fletsere wijfjes en de roze gevlekte mannetjes. Een indicatie is de wat
slankere vleugel bij P. chrysolepidella, waar de soort de conceptuele
naam "slanke purpermot" aan ontleent. Microscopisch is de soort
overigens wel goed te scheiden van verwante soorten. Misschien doen we er
daarom verstandig aan om vanaf nu intensief uit te kijken naar de mijnen van
deze nieuwe vlinder!
Vlinder van
P. chrysolepidella op een jonge bladknop van hazelaar (foto: Hans Petersson)
Zie ook: Bladmineerders.nl
Categorie: Faunistiek
| Terug naar nieuwsoverzicht |
Ouder | Nieuwer
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|