Verlaten mijn, let op groene begingang, Wekerom, De Valouwe, 16 september.
In september en oktober werd de soort Stigmella naturnella nieuw voor Nederland gevonden op heel wat plekken in Utrecht, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg. De aanzet tot deze vondsten waren enkele foto’s op waarneming.nl van de Utrechtse heuvelrug en het Gooi.
Bladmijnen determineren
Hoewel het determineren van bladmijnen op berk volgens de gangbare determinatietabellen zoals Ellis (2020) redelijk makkelijk lijkt, worden er toch erg veel fouten mee gemaakt zoals ik tijdens het valideren van foto’s op waarneming.nl merkte. Daarbij vielen me enkele mijnen op die ik ook niet met zekerheid kon determineren, al leken ze op de soort Stigmella naturnella die ik o.a. uit de zuidelijke Alpen ken. Gezien de onbekendheid met deze soort, wilde ik eerst aanvullend onderzoek doen alvorens deze te melden als nieuw. Op 4 september moest ik toevallig in Soestduinen zijn en combineerde dat met een bezoek aan de Korte Duinen en Lange Duinen waar een foto van zo’n mijn genomen was door Violet Middelman en Remco Vos. Tot mijn verrassing vond ik tamelijk veel lege mijnen die alleen maar aan deze soort konden toebehoren en ook één rups, die werd bewaard voor DNA barcodering. Tijdens verdere excursies naar hetzelfde gebied, de Veluwe, Noord-Brabant (o.a. de Kaaistoep!) en Limburg vond ik tot mijn verrassing mijnen van S. naturnella bijna op alle plekken, maar niet op de Veluwe ten noorden van de A1 en ook niet in Zuid-Holland (duinstreek). Inmiddels gewaarschuwd zochten ook Ben van As, Violet en Remco verder naar mijnen en vonden die op meer plekken in Utrecht, maar nog niet in Drenthe. De determinatie is nu wel zeker, al wacht ik nog op een bevestiging door DNA barcodering.
Verspreiding van Stigmella naturnella
De soort werd pas in 1936 beschreven als Nepticula naturnella uit Zuid-Tirol, Naturno, door de Oostenrijkse micro-specialist Josef Klimesch (Klimesch 1936). Daarna werd hij maar spaarzaam gemeld uit midden Europa, vaak alleen op grond van mijnen waarvan vaak onzeker was of die wel juist gedetermineerd waren. In de laatste jaren zijn er enkele betrouwbare nieuwe meldingen uit Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Tsjechië en Polen gepubliceerd. Ook kon ik vaststellen dat de soort in Rusland gewoner is en wijd verspreid van Europa tot het verre oosten (van Nieukerken et al. 2004). In 2017 en 2018 vond ik de mijnen op verschillende plekken in Frankrijk als nieuw voor dat land (niet gepubliceerd). Op grond van foto’s in waarnemingen.be lijkt de soort in België ook al algemeen sinds 2017, en in Nederland in de zuidelijke helft met enkele waarnemingen van 2018 en 2019 en vele van 2020.
Biotoop en cyclus
De mijnen werden vooral op ruwe berk (
Betula pendula) gevonden, maar soms ook op zachte berk (
B. pubescens). Het biotoop is vooral droog bos met lage berken en opslag in de ondergroei, bijv. onder dennen, zomereik of Amerikaanse eik of andere aanplant. Alle plekken liggen op de zandgronden en vaak vlak bij een hei. Op de hei zelf vonden we heel weinig mijnen, het is er waarschijnlijk te droog en zonnig. De vele lege mijnen suggereren dat de rupsen in augustus algemener zijn. In totaal vond ik 16 levende rupsen van 4 september tot 7 oktober, waarvan 13 werden opgekweekt. De vlinders kwamen verrassend snel uit van 1 tot 25 oktober, net als bij Klimesch (1936) en andere auteurs, en het resultaat was opzienbarend, met 11 uitgekomen vlinders en 1 parasitaire wesp. Omdat de berk nu snel zijn bladeren verliest, lijkt het onwaarschijnlijk dat deze vlinders nog een generatie rupsen in de herfst leveren, en zullen ze dus waarschijnlijk overwinteren. Een extra aanwijzing daarvoor is de vondst van een vlinder onder platanenschors, gefotografeerd door Vera Vandenbulcke en Gerrit Groeneweg
(https://waarneming.nl/observation/167485152/) op zoek naar de platanennetwants. Ook in België werden overwinterende vlinders onder plataanschors gevonden. Per jaar zijn er minstens twee generaties, de eerste mijnen worden al vroeg gevonden, vanaf eind mei.
Mannetje Stigmella naturnella, Wekerom, De Valouwe, uitgekomen 4 oktober.
Herkenning imago’s
De vlinder lijkt op een “normale” Stigmella, met een oranjegele kopkuif , donkere vleugels en een zilverwit bandje (fascia). Opvallend zijn de erg korte antennen die nog niet halverwege tot de fascia komen, de grote witte halskraag en de witte franje met een vrij duidelijke franjelijn. Het borststuk en de voorvleugel zijn vaak blauwzwart met een duidelijke glans, maar bij een deel van de mannetjes is het deel voor de fascia bijna grijs, waardoor deze vlinders op de zigzag beukenmineermot Stigmella tityrella lijken. De laatste heeft echter veel langere antennen, een veel kleinere kraag en meestal een smal donkerder deel van de vleugel voor de fascia. De fascia is ook vaak in het midden het smalst. De appelbladmineermot S. malella lijkt nog het meest op S. naturnella.
Herkenning mijnen en rupsen
De mijnen van S. naturnella zijn lang en smal met een smal poepspoor en kunnen vooral verward worden met die van de donkere berkenmineermot S. confusella, de sociale berkenmineermot S. betulicola of de late berkenmineermot S. luteella. Het ei van S. naturnella wordt soms op de boven- en soms op de onderzijde van het blad afgezet, met een ratio van ongeveer 1:1, maar met grote verschillen per populatie. Alle andere Stigmella soorten op berk leggen de eieren op de onderzijde, met slechts incidentele afwijkingen. Het ei ligt bovendien zelden op een hoofd- of zijnerf, meestal ergens op het blad bij een kleine nerf, de beginmijn is doorgaans tamelijk recht, of heeft een enkele bocht rond het ei en heel vaak is het begindeel van bovenaf gezien groen omdat de rups in het sponsparenchym eet. Alleen S. luteella heeft ook een groen begindeel, maar die begint met een sterk gewonden gang, tegen hoofd- of zijnerf. De gang van naturnella is vaak enigszins bochtig, soms met rechte stukken, maar niet echt hoekig. Zelden wordt een stuk nerf gevolgd. De frass lijn varieert van heel dun tot iets meer dan een derde van de gangbreedte. De rups verlaat de mijn door een snede in de bovenepidermis (onderzijde bij betulicola en luteella). Verlate mijnen met een onderzijdig ei en zonder groen begindeel zijn niet altijd met zekerheid van die van S. confusella te scheiden, hoewel de laatste meestal langer, breder en hoekiger is. De rups van S. naturnella ligt met de buikzijde naar boven in de mijn, net als bij betulicola en luteella, is witachtig, bij leven met een duidelijke groene darm, en alleen het eerste ganglion (zenuwknoop) is goed zichtbaar als lichtbruine vlek. De rupsen van luteella en betulicola zijn geel (luteella soms witachtig geel), die van betulicola heeft een duidelijke rij van zenuwknopen, zichtbaar als zwarte vlekjes, terwijl er bij luteella geen enkele zichtbaar is. Op waarneming.nl zijn veel goedgekeurde foto’s van alle soorten Stigmella te zien om te vergelijken. Kenmerken als eipositie en plaats van de uittreedopening van de rups zijn daarop echter doorgaans niet te zien. Om de bladmijnen goed te leren kennen is het nuttig er enkele te verzamelen en onder vergroting te bestuderen. Blijf bij het determineren van bladmijnen rekening houden met het feit dat bladmijnen geen exacte kenmerken van het dier zijn, maar patronen ontstaan door het gedrag, die onderhevig zijn aan externe factoren als weer, conditie van het blad, parasieten en andere dieren.
De cocon is heel dun en van wittige zijde, heel anders dan de steviger cocons van de andere soorten op berk.
Details begingang met bovenzijdig ei; rups met vlek achter kop.
Uitbreiding
Stigmella naturnella lijkt zich in korte tijd vanuit het zuiden naar België en Nederland te hebben uitgebreid, wellicht betreffen de Franse vondsten ten dele ook een uitbreiding, maar in de alpen is de soort eerder wellicht over het hoofd gezien. In Nederland en België lijken we het begin van de uitbreiding in 2018 of wellicht 2017 gemist te hebben. De uitgebreide collectie van berkenmijnen in Naturalis is gecontroleerd en leverde geen oudere Nederlandse vondsten op. Een verdere noordwaartse uitbreiding is te verwachten, de komende jaren blijven opletten dus! Als Nederlandse naam stellen we zuidelijke berkenmineermot voor.
Met dank aan Ben van As, Violet Middelman, Remco Vos, Vera Vandenbulcke en Gerrit Groeneweg .
Referenties
Erik J. van Nieukerken, Naturalis Biodiversity Center, nieukerken@naturalis.nl