De levervlekmot (Ancylosis oblitella) beleeft een topjaar. Hij werd ook in Soest gezien (foto: Remco Vos)
De zomer van 2019 was
wederom warm. Het jaar zal de boeken in gaan als wederom een uitzonderlijk jaar.
Op het gebied van de microvlinders zien we ook steeds vaker zuidelijke soorten
oprukken en ook zeldzame soorten algemeen worden. Natuurlijk zijn er ook soorten die het ongekend moeilijker hebben: net als bijvoorbeeld bij de dagvlinders zijn er winnaars en verliezers. Drie soorten die dit jaar
lijken te winnen zijn de levervlekmot, de lichte dikkopmot en het
bietzandvleugeltje.
De levervlekmot (Ancylosis
oblitella) is door relatief veel waarnemers gezien. Het betreft een grotere microvlinder met een nogal
grauw uiterlijk met witte lijnen en een wat lichtere leverkleurig vlekje. De
soort beleeft een absoluut topjaar met zo’n 80 waarnemingen verspreid over een
43 tal uurhokken (5x5 km). Tot enkele jaren geleden werden er hooguit zo’n 10
waarnemingen per jaar gedaan maar in 2018 was dit aantal vervijfvoudigd. Het
was voor sommige waarnemers dan ook een verrassing toen de vlinder dus ook al
in Drenthe, Overijssel en Flevoland leek voor te komen.
De soort werd in 1959 voor het eerst in ons land opgemerkt in
het Amsterdamse Bos en tot de jaren 2000 werd de soort van zo’n 40 locaties
gemeld, het merendeel afkomstig uit Zeeland, het westelijke stedelijke district
en hier en daar een meer noordelijke waarneming in Noord-Holland. De soort
wordt vooral gezien als een immigrant, die zich af en toe voor korte tijd weet
te handhaven in en rondom de schorren en slikken. De meeste exemplaren werden
in de 20e eeuw waargenomen in dit type gebieden, wat niet geheel
verwonderlijk is, want de soort zou diverse meldeachtige planten als waardplant
hebben. Over de waardplant van A.
oblitella in Nederland weten we eigenlijk nog niet zo veel omdat er hooguit
oude kweekinformatie bestaat van deze soort. In de vroege jaren vijftig werd de
soort langs de Britse kust gekweekt van een onbekende melde (Chenopodium), wat
overeenkomt met een vondst van rupsen op gesteelde spiesmelde in het Spaanse aan
de kust gelegen Marismas del Odiel in 1988. Dat de soort misschien helemaal
niet zo kieskeurig is wordt gesterkt door een uitgekweekte rups op
schorrenkruid in het Neusiedler See gebied (Oostenrijk) in 1959. In Nederland
zien we de soort steeds verder in het binnenland, sommige waarnemers zien de
soort steevast elk jaar terugkeren in delen van Noord-Brabant en Limburg en het
gebied rondom Nijmegen; dus ver buiten de bekende zilte gebieden. Het zou
zomaar kunnen dat de soort in het binnenland ondertussen toch een nieuwe
waardplant heeft gevonden!
Uurhokken (5x5) waarin de levervlekmot is gezien in 2019 (bron: Waarneming.nl & Telmee.nl)
Ook de lichte
dikkopmot (Scythris limbella) werd
deze zomer vaker gezien dan normaal. Zij kent al langer een versnipperde
verspreiding maar was tot voor kort een echte zeldzaamheid. In de 20e
eeuw werd de soort op zo’n 15tal plaatsen waargenomen, het ging daarbij om een
enkele waarnemingen per jaar. Na de eeuwwisseling is het aantal waarnemingen
gestaag toegenomen; wat voor een deel ook betrekking kan hebben op het
zogenaamde waarnemerseffect: hoe meer belangstelling voor nachtvlinders, des te
meer waarnemingen er zijn. We kunnen wel spreken van een topjaar voor de soort.
Liep het aantal waarnemingen de laatste jaren gestaag op, 2019 is een absoluut
topjaar voor deze soort. In 2018 was dat al deels het geval met waarnemingen
uit een 25-tal uurhokken, dit jaar gaan we al richting een verdubbeling! De
rupsen leven op ganzenvoet, in een onduidelijk spinsel op, rondom of tegen de
bloeiwijzen en jonge scheuten. Zou zowel de levervlekmot áls de lichte dikkopmot
de uitbreiding te danken hebben aan de gezonde aanwezigheid van ganzenvoet in
het binnenland?
De lichte dikkopmot (Scythris limbella) in Hilversum (foto: Paul van Wonderen)
Een winnaar op het gebied van de areaaluitbreiding is het bietzandvleugeltje (Scrobipalpa ocellatella). De soort betrof een absolute
zeldzaamheid in ons land. Het eerste exemplaar werd in het voorjaar van 1999
gevonden als rups op strandbiet in Het Zwin (Zeeland). Vanaf juli 2018 dook de
soort spontaan op in Limburg (Simpelveld, Geerlen, Gulpen-Wittem, Meerssen,
Kerkrade, Vaals, Sint-Joost en Berkelaar) en de gedachte was al snel dat de
soort hier een “landbouwbiet” als waardplant zou hebben. Immers, bieten zijn in
de landbouw absoluut niet zeldzaam. Wat bleek, de soort dook in dezelfde
periode ook op in het Gelderse Wezep: waardoor een denkbeeldige driehoek ontstond.
De vraag: hoe kan het dat de soort uit het niets verschijnt op onmogelijke
plaatsen; en waarom zijn er geen meldingen van de soort tussen het zuiden en Wezep?
Dit jaar werd de soort in ongeveer 20 uurhokken in het
zuiden van het land waargenomen, dus op nog meer plaatsen dan in 2018 het geval
was. Het “gat” tussen Limburg en Wezep werd opgevuld met waarnemingen uit op
maarliefst 6 uurhokken en daar kwamen dan nog 4 uurhokken uit de noordelijke
provincies bij. Het warme weer zou de soort goed kunnen doen: in Zuid-Europa
kent de soort zelfs vijf generaties per jaar, terwijl de soort in Noord-Europa
twee generaties zou hebben (aldus de literatuur). Zou er een nieuwe waardplant
in het spel zijn waar wij nog niks van weten, in combinatie met een extra
generatie? Het zou de indrukwekkende uitbreiding in ieder geval kunnen
verklaren.
Het bietzandvleugeltje (Scrobipalpa ocellatella) nabij Onstwedde: heeft het hoge noorden bereikt (foto: Dietrich Meijer)
Categorie: Faunistiek
| Terug naar nieuwsoverzicht |
Ouder | Nieuwer