De voorlopige winnaars van een warm 2019

Gepubliceerd op 1 september 2019 door Tymo Muus
 

De levervlekmot (Ancylosis oblitella) beleeft een topjaar. Hij werd ook in Soest gezien (foto: Remco Vos)

De zomer van 2019 was wederom warm. Het jaar zal de boeken in gaan als wederom een uitzonderlijk jaar. Op het gebied van de microvlinders zien we ook steeds vaker zuidelijke soorten oprukken en ook zeldzame soorten algemeen worden. Natuurlijk zijn er ook soorten die het ongekend moeilijker hebben: net als bijvoorbeeld bij de dagvlinders zijn er winnaars en verliezers. Drie soorten die dit jaar lijken te winnen zijn de levervlekmot, de lichte dikkopmot en het bietzandvleugeltje.

De levervlekmot (Ancylosis oblitella) is door relatief veel waarnemers gezien. Het betreft een grotere microvlinder met een nogal grauw uiterlijk met witte lijnen en een wat lichtere leverkleurig vlekje. De soort beleeft een absoluut topjaar met zo’n 80 waarnemingen verspreid over een 43 tal uurhokken (5x5 km). Tot enkele jaren geleden werden er hooguit zo’n 10 waarnemingen per jaar gedaan maar in 2018 was dit aantal vervijfvoudigd. Het was voor sommige waarnemers dan ook een verrassing toen de vlinder dus ook al in Drenthe, Overijssel en Flevoland leek voor te komen.

De soort werd in 1959 voor het eerst in ons land opgemerkt in het Amsterdamse Bos en tot de jaren 2000 werd de soort van zo’n 40 locaties gemeld, het merendeel afkomstig uit Zeeland, het westelijke stedelijke district en hier en daar een meer noordelijke waarneming in Noord-Holland. De soort wordt vooral gezien als een immigrant, die zich af en toe voor korte tijd weet te handhaven in en rondom de schorren en slikken. De meeste exemplaren werden in de 20e eeuw waargenomen in dit type gebieden, wat niet geheel verwonderlijk is, want de soort zou diverse meldeachtige planten als waardplant hebben. Over de waardplant van A. oblitella in Nederland weten we eigenlijk nog niet zo veel omdat er hooguit oude kweekinformatie bestaat van deze soort. In de vroege jaren vijftig werd de soort langs de Britse kust gekweekt van een onbekende melde (Chenopodium), wat overeenkomt met een vondst van rupsen op gesteelde spiesmelde in het Spaanse aan de kust gelegen Marismas del Odiel in 1988. Dat de soort misschien helemaal niet zo kieskeurig is wordt gesterkt door een uitgekweekte rups op schorrenkruid in het Neusiedler See gebied (Oostenrijk) in 1959. In Nederland zien we de soort steeds verder in het binnenland, sommige waarnemers zien de soort steevast elk jaar terugkeren in delen van Noord-Brabant en Limburg en het gebied rondom Nijmegen; dus ver buiten de bekende zilte gebieden. Het zou zomaar kunnen dat de soort in het binnenland ondertussen toch een nieuwe waardplant heeft gevonden!


Uurhokken (5x5) waarin de levervlekmot is gezien in 2019 (bron: Waarneming.nl & Telmee.nl)

Ook de lichte dikkopmot (Scythris limbella) werd deze zomer vaker gezien dan normaal. Zij kent al langer een versnipperde verspreiding maar was tot voor kort een echte zeldzaamheid. In de 20e eeuw werd de soort op zo’n 15tal plaatsen waargenomen, het ging daarbij om een enkele waarnemingen per jaar. Na de eeuwwisseling is het aantal waarnemingen gestaag toegenomen; wat voor een deel ook betrekking kan hebben op het zogenaamde waarnemerseffect: hoe meer belangstelling voor nachtvlinders, des te meer waarnemingen er zijn. We kunnen wel spreken van een topjaar voor de soort. Liep het aantal waarnemingen de laatste jaren gestaag op, 2019 is een absoluut topjaar voor deze soort. In 2018 was dat al deels het geval met waarnemingen uit een 25-tal uurhokken, dit jaar gaan we al richting een verdubbeling! De rupsen leven op ganzenvoet, in een onduidelijk spinsel op, rondom of tegen de bloeiwijzen en jonge scheuten. Zou zowel de levervlekmot áls de lichte dikkopmot de uitbreiding te danken hebben aan de gezonde aanwezigheid van ganzenvoet in het binnenland?


De lichte dikkopmot (Scythris limbella) in Hilversum (foto: Paul van Wonderen)

Een winnaar op het gebied van de areaaluitbreiding is het bietzandvleugeltje (Scrobipalpa ocellatella). De soort betrof een absolute zeldzaamheid in ons land. Het eerste exemplaar werd in het voorjaar van 1999 gevonden als rups op strandbiet in Het Zwin (Zeeland). Vanaf juli 2018 dook de soort spontaan op in Limburg (Simpelveld, Geerlen, Gulpen-Wittem, Meerssen, Kerkrade, Vaals, Sint-Joost en Berkelaar) en de gedachte was al snel dat de soort hier een “landbouwbiet” als waardplant zou hebben. Immers, bieten zijn in de landbouw absoluut niet zeldzaam. Wat bleek, de soort dook in dezelfde periode ook op in het Gelderse Wezep: waardoor een denkbeeldige driehoek ontstond. De vraag: hoe kan het dat de soort uit het niets verschijnt op onmogelijke plaatsen; en waarom zijn er geen meldingen van de soort tussen het zuiden en Wezep?

Dit jaar werd de soort in ongeveer 20 uurhokken in het zuiden van het land waargenomen, dus op nog meer plaatsen dan in 2018 het geval was. Het “gat” tussen Limburg en Wezep werd opgevuld met waarnemingen uit op maarliefst 6 uurhokken en daar kwamen dan nog 4 uurhokken uit de noordelijke provincies bij. Het warme weer zou de soort goed kunnen doen: in Zuid-Europa kent de soort zelfs vijf generaties per jaar, terwijl de soort in Noord-Europa twee generaties zou hebben (aldus de literatuur). Zou er een nieuwe waardplant in het spel zijn waar wij nog niks van weten, in combinatie met een extra generatie? Het zou de indrukwekkende uitbreiding in ieder geval kunnen verklaren.


Het bietzandvleugeltje (Scrobipalpa ocellatella) nabij Onstwedde: heeft het hoge noorden bereikt (foto: Dietrich Meijer)


Categorie: Faunistiek | Terug naar nieuwsoverzicht | Ouder | Nieuwer


 
 
 
  © All content copyright www.microlepidoptera.nl and allied photographers.