Het aantal slakkenspoormotten in Nederland in één jaar verdubbeld dankzij twee nieuwkomers: Phyllocnistis extrematrix en P. asiatica.

Gepubliceerd op 30 oktober 2018 door Prick et al.*
 
*Marcel Prick, Erik J. van Nieukerken, Frans Cupedo & Arnold Schreurs

Mijn van de peppeltwijgmineermot op stengel en op jong blad te Elsloo (foto: Erik van Nieukerken)


Nog maar kort geleden werden twee nieuwe soorten slakkenspoormotten gemeld (Phyllocnistis valentinensis en een “mysterie”soort) die beide op wilgen leven, nu berichten we over de ontdekking van weer een nieuwe soort, Phyllocnistis extrematrix, die op populieren leeft. Hiermee is het aantal Nederlandse soorten slakkenspoormotten in één jaar verdubbeld tot zes!

Een nieuwe slakkenspoormot
Tussen de micro’s in de vlinderval in de tuin van Frans Cupedo te Geulle (Limburg) ontdekte Arnold Schreurs opnieuw een nieuwe soort voor Nederland: Phyllocnistis extrematrix (Martynova). Op 24 juli verzamelde hij één en op 2 augustus twee imago’s. Aan de hand van een foto van een opgezette vlinder, werd de determinatie bevestigd door Zdenek Laštůvka, Tsjechishe specialist van Gracillariidae.

Op 22 augustus gingen Arnold Schreurs en Marcel Prick op zoek naar de karakteristieke mijnen van deze soort op Italiaanse populier (Populus nigra var. italica). Bij de eerste de beste boom in de omgeving van Eys hadden zij meteen succes. Ondanks zoeken op een aantal andere bomen werd daar nog slechts één mijn aangetroffen. Op een andere plek bij Wijlre werd op diezelfde dag nog één mijn gevonden en op 2 september werden in de omgeving van Eys nog eens twee mijnen ontdekt. Op 3 september bezochten Arnold Schreurs en Erik van Nieukerken diverse plekken met Canadapopulieren (Populus x canadensis) in het Maasdal en vonden mijnen op verschillende plaatsen en veel rupsen op jonge opslag van de canadapopulier langs het Julianakanaal bij Elsloo (Limburg). Deze rupsen verpopten snel en nog in september kwamen de vlinders uit. Tenslotte vonden Arnold en Marcel op 27 september lege mijnen in het dal van de Geleenbeek bij Welten, Heerlen. Buiten Limburg kon Erik op 16 september nog twee oude mijnen vinden in de provincie Utrecht, bij de Waterlinie te Schalkwijk. Alle waarnemingen staan op Waarneming.nl.


Omdat
de rups van P. extrematrix een duidelijk zichtbare mijn in de schors van een jonge twijg en bladsteel maakt, stellen we voor deze soort ‘peppeltwijgmineermot’ als Nederlandse naam voor.


Arnold Schreurs vindt de eerste mijn van de peppeltwijg-mineermot op Italiaanse populier (foto: Marcel Prick)


Mijn van de peppeltwijgmineermot op stengel en op jong blad te Elsloo (foto: Erik van Nieukerken)

Levenswijze
De slakkenspoormotten worden meestal het best herkend aan de lange opvallende gangmijnen die op een slijmspoor van een slak lijken: de rups zuigt alleen sap op uit de epidermale cellen van blad of stengel, waardoor de mijn zich met lucht vult en zichtbaar wordt. Deze mijnen vallen meestal erg op, maar bij P. extrematrix is dat veel minder het geval: het grootste deel van de mijn op de jonge twijgen en het deel op de bladeren is kort. Bij oude mijnen is het slakkenspoor vrijwel onzichtbaar, alleen bij heel verse mijnen is het goed te zien. De rups mineert maar kort in het blad en slaat vervolgens een bladrand om, waarbinnen een cocon wordt gesponnen voor de verpopping. De vlinder verschijnt binnen enkele weken. Waarschijnlijk zijn er verschillende generaties per jaar. De vlinders die in de herfst uitkomen overwinteren. Mijnen worden alleen gemaakt op heel verse pas ontloken bladeren, dit geldt voor alle Phyllocnistis soorten. Vanuit de stengel mineert de rups dan vaak in de minuscule, nog nauwelijks uitgevouwen, jonge blaadjes. Als het blad uitgroeit ziet het er vaak verfrommeld uit, de plek waar de bladomslag zat is vaak bij oude mijnen nog lang te zien, maar verschilt niet echt van die van P. unipunctella, de eenstipslakkenspoormot.

Herkenning
Phyllocnistis soorten zijn met een vleugelspanwijdte van 5-8 mm allemaal klein, wit met gele vlekken en fijne zwarte streepjes en een duidelijke zwarte vlek bij de voorvleugelpunt. Phyllocnistis extrematrix is goed te herkennen omdat de soort als enige van het genus meestal een kleine, ovale vlek aan de binnenrand van de voorvleugel heeft. De vlek kan soms ontbreken. De meeste Europese Phyllocnistis soorten kunnen gedetermineerd worden met Nel & Varenne (2015) en een nieuw Tsjechisch boek (Laštůvka et al 2018). Vanwege de variabiliteit van de vlinders en de geringe verschillen in de genitaliën, is dat niet altijd eenvoudig. Over het algemeen is een zekere naamgeving te verkrijgen als ook de bladmijnen en voedselplant bekend (dan wel gefotografeerd) zijn.


Een uitgekweekte peppeltwijgmineermot van Elsloo (foto: Erik van Nieukerken)

Verspreiding in Europa
Phyllocnistis extrematrix is beschreven door Martynova in 1955 uit de zuidelijke Oeral in Kazachstan en Rusland tegen de Oekraïense grens. Daarna werd deze soort heel lang niet meer gemeld, maar de laatste jaren komen er waarnemingen uit Zuid- en Midden-Europa: Spanje, Portugal, Frankrijk, Duitsland, Tsjechië, Slowakije en de Krim. Wellicht is deze soort dus over het hoofd gezien, maar het is ook mogelijk dat het ten dele een recente uitbreiding betreft. Martynova beschreef in 1955 al een massaal voorkomen van deze soort in Rusland en Kazachstan.

Een samenvatting: Nederlandse Phyllocnistis soorten
Vrij recent geleden, in 2017, waren er maar drie soorten slakkenspoormotten in Nederland bekend: de wilgenslakkenspoormot (P. saligna), de eenstipslakkenspoormot (P. unipunctella) en de printplaatmot (P. xenia). Alle soorten maken mijnen op wilgen of populieren. Het geel-slakkenspoormot (P. valentinensis) werd als vierde soort gemeld in augustus 2018.

Er was nog een vijfde soort. In augustus berichtten we ook over een “mysteriesoort”. Deze laatste is onlangs uit Europa gemeld (Liška et al. 2018) en heet Phyllocnistis asiatica Martynova. Het eerst herkende exemplaar van deze soort werd eveneens verzameld door Frans Cupedo in zijn vlinderval in 2017 en gedetermineerd door de broers Laštůvka. Daarna vonden we ook op enkele plekken de karakteristieke bladmijnen en er zijn ook al oudere bladmijnen uit Nederland bekend. De bladmijnen komen voor op smalbladige wilgen, net als P. saligna, maar zijn langer en meer zigzaggend (meestal onderzijde) en ze maken maar een korte mijn in de twijg, terwijl P. saligna lange mijnen in de twijgen maakt.


Mijn van Phyllocnistis asiatica op Salix fragilis te Bunde, 5.xi.2017 (foto: Erik van Nieukerken)

Aanvankelijk werd P. asiatica als ondersoort van P. saligna beschreven uit Kazachstan, Turkmenistan en Oezbekistan. Omdat de soort goed is te onderscheiden aan de DNA barcode, vleugelpatroon, en leefwijze, is deze volgens Zdenek en Aleš Laštůvka een goede soort. Met een “goede soort” wordt een soort aangeduid die taxonomisch gezien de status verdient als aparte, zelfstandige soort, op basis van voldoende bewijslast. De vlinders en mijnen van P. asiatica worden afgebeeld door Laštůvka et al (2018). Met name van P. asiatica houden we ons aanbevolen voor materiaal voor DNA barcodes.

In de toekomst zou nog een nieuwe soort bij ons gevonden kunnen worden: P. ramulicola (beschreven door Langmaid & Corley in 2007) die zowel op de Britse eilanden als in Zuid-Europa is waargenomen op veel wilgensoorten, maar vooral op grauwe wilg, boswilg en verwanten. Karakteristiek is dat de cocon altijd aan de bladbasis zit, vaak met z’n tweeën bij elkaar.

Er is nog onduidelijkheid over de soort op abeel en ratelpopulier in Nederland. Eerst werden deze meestal herkend als twee soorten, P. xenia Hering en P. labyrinthella (Bjerkander), ook nu nog op Waarneming.nl, maar DNA barcodes van rupsen op beide voedselplanten lijken identiek te zijn. Op Microlepidoptera.nl stond deze tot nu toe als P. xenia, printplaatmot, maar de juiste (en oudste) naam voor deze soort is P. labyrinthella Bjerkander. De echte P. xenia is wel een aparte soort die op abeel leeft en vooral in zuidelijk delen van Europa leeft. Zodoende is de “werkelijke” printplaatmot dus een andere soort bij ons en wordt deze wijziging op Microlepidoptera.nl doorgevoerd naar P. labyrinthella!

Al met al hebben we nu dus zes soorten Phyllocnistis. Bekijk hier het complete overzicht van deze soorten.

Uitbreiding of taxonomie?
Hoe verklaren we de plotselinge verrijking van de Nederlandse Phyllocnistis fauna? Alleen P. asiatica is wellicht geen echte nieuwkomer, maar eerder niet herkend als aparte soort. Sommige mijnen in de collectie dateren al van 2002. De geel-slakkenspoormot, Phyllocnistis valentinensis, lijkt duidelijk in uitbreiding, de mijnen zijn karakteristiek en makkelijk te vinden. In de mijnencollecties hebben we er geen gevonden, maar Arnold Schreurs heeft al vlinders van enkele jaren in zijn collectie. P. extrematrix zou makkelijk over het hoofd gezien kunnen zijn, maar is wellicht toch ook in uitbreiding. Misschien dat er gezocht kan worden naar mijnen in herbarium collecties.

We gaan hier zeker nog over publiceren en zijn benieuwd naar nieuwe waarnemingen.

Referenties

▪ Langmaid JR, Corley MFV (2007) Phyllocnistis ramulicola sp.nov (Lepidoptera: Gracillariidae) in England and Portugal. Entomologist's Gazette 58: 227-237.
▪ Laštůvka A, Laštůvka Z, Liška J, Šumpich J (2018) Motýli a housenky střední Evropy V. Drobní motýli I. Academia Publishing House: 536 pp.
▪ Liška J, Vávra J, Laštůvka A, Jaroš J, Šumpich J, Uřičář J, Bešta L, Marek J, Skyva J, Holomek J, Kula E, Bešta M, Elsner G, Vysoký V, Žemlička M, Černý J, Richter I, Gottwald A, Laštůvka Z, Jirgl T, Heřman P (2018) Faunistic records from the Czech Republic - 441. Lepidoptera: Tineidae, Gracillariidae, Argyresthiidae, Plutellidae, Oecophoridae, Lypusidae, Coleophoridae, Elachistidae, Scythrididae, Gelechiidae, Tortricidae, Pyralidae, Crambidae, Geometridae, Notodontidae, Noctuidae. Klapalekiana 54: 131-148.
▪ Nel J, Varenne T (2015) Atlas des Lépidoptères Gracillariidae: Gracillariinae (s.l.), Phyllocnistinae de France. Revue de l'Association Roussillonnaise d'Entomologie 24 Supplément: 1-160.



Categorie: Faunistiek | Terug naar nieuwsoverzicht | Ouder | Nieuwer


 
 
 
  © All content copyright www.microlepidoptera.nl and allied photographers.